J.Z. Kannegieter - Het ontstaan van de Amsterdamse Jordaan

Amsterdam

Hoofdstuk III De namen der straten, grachten en bruggen

C.J. Gimpel heeft indertijd het vermoeden geuit dat de grachten op het nieuwe werk haar namen te danken hadden aan de bolwerken, waarop zij uitliepen en dat deze laatste hun oudste namen (linde, anjelier, bloem, roos enz.) weer ontleenden aan die van de woningen, uitspanningen of bedrijven op de paden. De straten op haar beurt zouden, altijd volgens genoemde schrijver, door de Vlaamse immigranten, die in het kwartier gingen wonen, vernoemd zijn naar hun meest voorkomende huisemblemen. Lavendel-, Akoleien-, Violettenstraat, enz. roepen immers onmiddellijk associaties op aan Zuidnederlandse rederijkerij.[1] Aardig bedacht, meer ook niet.

De onmiskenbare systematiek, waarbij vooral het plantenrijk in de lederindustrie een rol spelen, wijst op gelijktijdige oorsprong. In Hoofdstuk I van dit deel [2] wees ik er op, dat reeds in 1613 een groot aantal namen bedacht was, n.l. voor die straten en grachten, welke op stads- en godshuisgronden zouden worden gerooid. Hieruit leidde ik af, dat ook de overige, eveneens slechts op papier, toen wel vaststonden. Een der drie mannen die bij de vergroting het nauwst waren betrokken, de burgemeester Frans Hendricksz Oetgens , de fabrieksmeester Jan Jansz van Hoorn en de landmeter Lucas Jansz Sinck hield ik voor de auteur. Wie het ook was, men denke aan de reeds opkomende "tulpomanie".

Waren de namen geheel willekeurig gekozen? Ter Gouw, dit vraagstuk behandelend, dacht met betrekking tot de ten Noorden van de Elandsstraat gelegen grachten en straten aan de "lieve kinderen der natuur" die hier vroeger voor de vergroting "bloeiden en groeiden". Zij herleefden in de namen der straten, "die als gedenkteekenen boven hun graf zouden staan. En zoo werden die naambordjes[3] der Jordaan eene soort van Walhalla voor de Amsterdamsche Flora van Anno 1600"[4].Zonder reserve kan ik deze mening onderschrijven. De begin zeventiende-eeuwse stedelijke regering deed op een gedeelte van het nieuwe werk niet anders dan het begin twintigste-eeuwse gemeentebestuur aan de overzijde van het IJ, waar het een ganse planten- en bloemenwereld in het leven riep. En met meer recht. Wij lezen van een tuin (toevallig op het Tuynpadt, waarlater de Tuinstraat zou ontstaan) "wel beplant met veel schone bloemen, bomen en wyngaerden".[5] Vlak er naast een hof "meestal vol fruchtboomen". [6] Enige schreden verder: "bloemen, bollen en plantagen".[7] Waar nu de Goudsbloemstraat is: een bekende tuin , "versiert met verscheijde schoone fruchtboomen ende bloemen van diversche schoone coleuren[8]. In de nabijheid een "somerhuysken, galerye, bomen, bloemen ende cruyden. Het zou niet moeilijk vallen, op deze wijze nog enige bladzijden voort te gaan.

Welke gewassen waren toen in de mode? Hendrick Laurensz Spiegel (overleden 1612) laat ons niet in het onzekere:

Lavenders droef- blauw-bloem, d'eel loof- smal rosmarein

Ruekzwaar bazilikom, wild balsem, marjolein

't Bleek Rooderoosken ruek-lief, staegh-groen lauwerieren

Mei 't waarde ruyk-zoet lof en roos der eglantieren

Fyvol ruex-zoete lucht, tyloos, Mey bloemkens eel

Damastbloem, anjers, pluymkens, lely, wit en gheel [9]

En dan Roemer Visser (overleden 1620):

Adieu hof vol bloemen gepoot

Adieu angelieren en rooskens rood

Adieu duyzentschoon, als mijn loef playsant

Die mij hoe langer hoe liever is int herte geplant

Adieu lelien wit en welriekende violetten

Adieu gout-bloemen, adieu brunetten

Adieu tydelosen en adieu aqueleyen

…………………

Adieu, mijn hert hebt ghy te pandt

Adieu, want ick treck uyt het landt[10]

Bekende klanken. Is het niet of wij op een kruistocht zijn aan gene zijde van de Prinsengracht? De tulpen ontbreken, waarlijk niet om het rijm of een andere technische aangelegenheid Beide dichters behoorden tot het groepje intellectuelen, dat tegen de opkomende hartstocht voor deze bolplanten te velde trok. "Turx onnutte bloem of kruid" noemde de eerste zo, en de tweede schreef in zijn Sinnepoppen boven de afbeelding van twee tulpenbollen:

Een dwaes en zijn gelt zijn haast gescheyden[11]

Misschien moeten wij het aan de actie van deze twee invloedrijke mannen en hun medestanders toeschrijven, misschien ook aan de orthodoxie van de Amsterdamse regering tijdens het bestand, dat het nieuwe werk geen Tulpenstraat kreeg.

Plantennamen voor straten waren in Amsterdam vóór 1613 niet onbekend. Reeds voor het jaar 1600 kende men, ook aan de Westzijde van de stad, tussen Singel en Herengracht een Goudsbloemsteegje[12] een Vlasbloemsteeg[13], een Warmoesgracht en een Leliestraat[14]. Aan de stimulerende werking, althans van de laatste, valt niet te twijfelen. De gracht die bij de (Oude) Leliestraat aansloot, kreeg de naam Leliegracht, op deze volgde de Nieuwe Leliestraat [15]. Eenmaal zover kon men op het nieuwe werk de rozen en de anjelieren, de violetten en akoleien, de rozemarijnen en lavendels lustig laten tieren.

Een soortgelijk verschijnsel kon men meer Zuidwaarts constateren. In de zestiende eeuw had zich, direct buiten de stad, even benoorden de Overtoomsevaart, de lederindustrie geconcentreerd. Dwars door het terrein kwamen de nieuwe vestingwerken, waarmee men in 1578 was begonnen, te liggen. De vergroting voegde aan de Westzijde slechts een smalle strook toe. Sommige looiers geraakten binnen de omwalling, velen bleven er buiten. Het schijnt dat de eersten geen moeilijkheden ondervonden, dat zij rustig doorwerkten alsof er niets was gebeurd. De 20e September 1586 besloot de Vroedschap het smalle grachtje achter de fortificatie (later, na verbreding, de Herengracht genoemd) tot nu toe strekkende van de Brouwersgracht tot Warmoesgracht door te trekken "tot omtrent tlant daer die schoenmakers hun cuypen hebben gestelt"[16], d.i. tot aan de tegenwoordige Beulingsloot[17].Als betimmert met huizen vindt men in 1595 de Huyvetterstraet vermeld[18] , zeer waarschijnlijk de huidige Beulingstraat. In 1597 werden overgedragen een huis en erf in de "Loyerstraet aen de vesten[19] (Beulingstraat?). De Beulingsloot heette nog in 1650 en 1684 Huydevetterssloot[20].

Buiten de stad , in de Zuidelijke sector van de Gasthuispolder, breidde het Looiersdistrict zich steeds verder uit. Ook de Spaansleerbereiders , zochten o.a. op het Kaetsbaens-, Margrieten- en Appelmanspadt, tot zelfs in het latere Jordaangebied, plaatsen voor hun huizen en opslagschuren. Grote beroering in de wereld der industriëlen bracht de volgende vergroting. Door het "stoppen"der sloten in de straat, waar men het kwartier der welgestelden had geprojecteerd, stagneerde het werk. Op een noodkreet van de betrokkenen, besloot de Vroedschap (eind 1613) erven beschikbaar te stellen "ter plaetse daer de looijereijen in de nijewe stad zijn geordonneert.[21] Voor de hand lagen nu de nieuwe namen: Elandsstraat[22] en Elandsgracht, Looiersstraat en Looiersgracht, Passeerdersstraat en Passeerdersgracht. Hadden deze namen betrekking op een nabije toekomst, op een nabij verleden sloegen die, welke gegeven werden aan de straten in de grachtenwijk: Harten- en Ree-, Wolven- en Beren-, Huiden- en Runstraat. Het verlengstuk van de Beulingsloot, een water dat Heren- en Keizersgracht verbond (verdwenen circa 1660), noemde men bovendien Huydevettersgracht[23]. Ook hier dus: duidelijke aansluiting bij een reeds bestaand complex van namen en: herinnering aan een vroegere toestand.

Officiële ingebruikneming van de nomenclatuur op het nieuwe werk had plaats omstreeks 1 mei 1614 Weliswaar ontmoet men ook vóór die datum reeds vele van de later gangbare straat- en grachtnamen, maar dan steeds bij toewijzing van erven op stads- en godshuisgronden, hetgeen geschiedde aan de hand van kaarten. Eerst na die datum komen àlle voor de dag, zowel in acten betreffende onroerend goed als in die betreffende ondertrouw en begraven[24]. Nog lang echter hield men vast aan de oude padnamen[25]. Zelf tot 1857, toen zij gedempt werd, bleef de Goudsbloemgracht (Willemsstraat) in de volksmond Fransepad heten[26].

Met de bruggen is het anders gegaan. Hier onthield de overheid zich en zo kreeg de fantasie der gemeente vrij spel. Uit de hierachter volgende lijst blijkt, dat de meeste in de loop der zeventiende eeuw gegeven namen aan duidelijkheid niets te wensen lieten. Het valt op dat de invloed der uithangtekens gering was, waardoor de collectie in kleurenrijkdom achterstaat bij die der gangen...