J.Z. Kannegieter - Het ontstaan van de Amsterdamse Jordaan

Amsterdam

Hoofdstuk II Het Ouwe Franssenpadt (Willemsstraat)

Het Ouwe Franssenpadt, aan de Noordzijde begrensd door een 17 voet brede sloot, waarvan het Oostelijke uiteinde bij de stadwording (+ 1612) gedempt werd en de naam Palmstraat ontving; aan de Zuidzijde door een 20 voet brede sloot, waarvan men het Oostelijke uiteinde in wezen liet onder de naam Goudsbloemgracht (sedert de demping in 1857: Willemsstraat).

Vóór de vergroting van 1609-1614 strekte het land zich uit van de Haarlemmerdijk (Zuidzijde van de latere Brouwersgracht) tot de Kostverlorenwetering. Onmiddellijk ten Noorden van de Zuidersloot liep een voetpad, ter breedte van 14 voet,[1] het Ouwe Franssenpadt in engere zin. De geërfden waren verplicht de Zuidersloot “altijt suyver ende clear” te houden en mochten hier dan ook geen varkenskotten en privaten stellen. Wel was het toegestaan, deze nuttige getimmerten op te richten aan de Noorder- of achtersloot, mits men er voor zorgde, dat zij binnen de beschoeiingen bleven. Aan de eenmaal vastgestelde breedten van de beide sloten en het pad mocht niets veranderd worden. Wilden de geërfden gaan bouwen, dan was het hun echter vergund, 2½ voet van het pad te gebruiken voor stoepen en luifels.[2]

Bij de vergroting werd het Oostelijke gedeelte van het zo goed als onbewoonde land binnengetrokken. Het Westelijke gedeelte, hier verder buiten beschouwing gelaten, bleef landelijk gebied. Het middenpart kreeg een sector van de nieuwe verdedigingslinie te dragen, gebouwd o.a. uit de aarde van de vestinggracht en de Lijnbaansgracht, die het land eveneens in het midden doorsneden.

Naamgever van het pad was de wagenaar Frans Dirksz., alias Ouwe Frans, die hier veel grond bezat. Misschien strekte zijn eigendomsrecht zich aanvankelijk over de hele oppervlakte uit. In de stukken wordt het veld gewoonlijk “Ouwe-Franssenpadt neffens de draaijboom” genoemd,[3] ongetwijfeld ter onderscheiding van de landerijen, die Frans bezat tussen de achtersloot en de Braak.[4] Men kan wel aannemen dat de toevoeging haar ontstaan dankte aan het vroeger in de onmiddellijke nabijheid op de dijk staande houten staketsel, aanwijzende het einde van de stedelijke vrijheid. In 1554 was deze draaiboom nog aanwezig: tussen de Karthuizerssluis en het eerste huis Westwaards op. Een dergelijk versperringswerk trof men aan buiten de Regulierspoort (Munttoren). Buiten de St. Anthoniespoort (Waag op de Nieuwmarkt) stond ter hoogte van het Leprooshuis (het tegenwoordige politiebureau J.D. Meijerplein en aangrenzende gebouwen) een hamer, van “barcoenen gemaackt”.[5]

Het is mogelijk, dat Frans Dircksz. zijn gronden in den beginne gebruikte als weiland voor zijn paarden, of ze verpachtte aan veehouders. Weldra echter gooide hij het roer om. Hij wachtte de vergroting niet af, maar begon reeds in 1609 te verkopen. Bij brokken en stukken deed hij afstand van zijn gebied. Nog in 1622, dus lang na de vergroting, zien wij hem een erf overdragen[6]. Uitverkocht was de voorraad toen nog lang niet. Nu en dan kocht hij van zijn vroegere grondstukken terug, waarop intussen een huis was gebouwd, dat dan tegelijk zijn eigendom werd.[7]

Aan de door De Roever gevonden levensbijzonderheden van Frans Driksz.,[8] de peetvader dus van het later zo beruchte Franschepad (beter Fransenpad), kan ik nog het volgende toevoegen. In 1617 woonde hij [33] op de Brouwersgracht ten Westen van de Goudsbloemgracht,[9] ook nog in 1630.[10] Sedert 1616 waren hij en Jan Jansz Thuynpadt brandmeesters van het vierde kwartier, gelegen tussen de Prinsen-, Anjeliers-, Lijnbaans- en Brouwersgracht.[11] Als een bijdrage tot zijn kwartierstaat vermeld ik, dat in 1591 Vegter Dirckz., Jonge Frans Dircksz., Cornelis Dircksz., Pieter Jansz. en Jan Dircksz. als erfgenamen van Annetge Franssen, weduwe van Gerrit Pieterssen Swart, aan Frans Dircksz. de Oude overdroegen vijf zesde parten van een huis en erf, staande en gelegen buiten de Haarlemmerpoort op de dijk.[12] Zijn nakomelingen schijnen de bijnaam als familienaam te hebben aangenomen. In 1682 althans overleed op het “franse padt”: Tryntsie Gerrits ouwe Frans.[13]

Twee grond- en huiseigenaren op de na 1614 snel de allures van stadsbuurt aannemende Noordzijde van de Gousbloemgracht verdienen nog vermelding: de kuiper Ryck Dircksz. en de huistimmerman Lubbert Coertsz. Beiden immers wisten hun naam in deze omgeving te vereeuwigen. Ryck, de kuiper, die op het Franssenpadt woonde en er zijn beroep uitoefende,[14] deed in het klein, wat Ouwe Frans, de oorspronkelijke eigenaar van de bouwterreinen, in het groot had bedreven en nog bedreef: kopen en verkopen van huizen en erven.[15] Een gang die zijn grond smaldeelde, raakte bekend onder de namen Ryck Kuypperssteegian,[16] Kuyperssteegian,[17] Kuypersgangh,[18] en Rykekuypersgang.[19] Zeer waarschijnlijk ontpopte hij zich dus ook als bouwer van goedkope huisjes. Het steegje, dat een breedte had van acht voeten,[20] moet tussen 1796 en 1875 zijn verdwenen.[21]

Lubbert Coertsz., bij zijn huwelijk (1616) nog “huystimmergesel”,[22] later huistimmerman, was een zeer actief grond- en huizenspeculant. Zijn exploiten ontplooide hij in de top van het nieuwe werk, voornamelijk in de buurten tussen de Linden- en Palmgracht. Eenmaal (1614) associeerde hij zich met Ryck Dircksz. Samen kochten zij toen op het Ouwe Franssenpadt ruim drie roeden land “neffens de drayboom”. [23] Overigens komt men in de op onroerende betrekking hebbende registers zijn naam alleen tegen. Nu eens ziet men hem optreden als comparant, dan weer als kwijtgescholdene. Menigmaal ook als lende. [24] Zijn bedrijvigheid schijnt te hebben bestaan in het kopen van bouwgronden, het in elkaar zetten van arbeiderswoningen en het verkopen van zijn producten met de er bij behorende erven aan beleggers of andere speculanten.

Aan de Noordzijde van de Goudsbloemgracht tussen de Brouwersgracht en de Palmdwarsstraat had Lubbert Coertsz. de hand gelegd op een terrein, dat strekte tot de Palmstraat. Dwars er doorheen legde hij een straatje aan, waarin hij de gewrochten van zijn kunst (bekrompen woninkjes natuurlijk) opstelde. De gang, eigenlijk een complete dwarsstraat van zeer geringe breedte, heette weldra Lubberts steechgia[25] of Lubbert Coertsz. Streechgia.[26] Ik meen het te herkennen op de kaart van Balthasar Florisz. (1625): eerste park, even ten westen van het midden. Deze situatie komt overeen met die van de in het begin onzer eeuw nog bestaande Lubbertjes- of Lobbetjesgang, welke verdween, toen ter plaatse het nieuwe gebouw van de Gem. Geneesk. Dienst verrees. Heeft Lubbert Coertsz. te veel gewild? Is hij hoger geklommen, dan hem betaamde? Als zovelen in zijn tijd kwam hij gevoelig neer. In 1627 was hij insolvent.[27]

Gelijk overal elders op het nieuwe werk zagen ook op het Ouwe- Franssenpadt tal van grondeigenaren zich genoodzaakt, stroken van hun terreinen en wateren aan de stad af te staan ten behoeve van de publieke straten en grachten.[28] In 1625 was de Goudsbloemgrachtzijde van het binnengetrokken land reeds vrij dicht met huizen bezet. De Palmstraatzijde daarentegen vertoonde toen nog zeer vele gapingen.[29] Opvallend groot was het aantal inpandige huisjes, gelegen aan de dwarsstegen of in gangen. De latere verwording van de buurt vond dus haar oorsprong in de reeds [35] omstreeks 1614 en eerstvolgende jaren bestaande behoefte aan woningen met lage huren. Ryck Dircksz. en Lubbert Coertsz., maar ook anderen, hebben, wat dit betreft, veel op hun geweten. Vergeten wij echter niet, dat honderden sjouwers, vletterlieden, haringpakkers en visverkopers, die gaarne dichtbij het IJ woonden, om te zwijgen van de velen, die op onbestemde wijze nauwelijks meer dan het dagelijks brood verdienden, hun dankbaar zullen zijn.

Beroepenstatistiek

I De landelijke periode, vóór Mei 1614

Ouwe Franssenpadt: kuiper 1, varensgeze1.[30]

II De stedelijke periode, Mei 1614 – eind 1625.

  1. Palmstraat – Zuidzijde: zie de statistiek eind vorig hoofdstuk.
  2. Goudsbloemgracht:[31] arbeider 9, arbeider aan het stadswerk 1, bakker 1, binnenlandsschipper 1, caffawerker 1,[32] dekenmaker 1, drapenier 1, graver aan de schans 1, hengselmaker 1, huistimmergezel 4, kistenmaker 1, kladschilder 1, korenmeter 1, korenstorter 1, korenverschieter 1, kousenbreier 1, kuiper 2,[33] kuipersgezel 1, lijndraaier 9, metselaar 5, mosselman 1, mosterdman 1,[34] opperman 1, passementwerker 2, plateelbakker 1, saaiwerker 1,[35] scheepstimmergezel 1, scheepstimmerman 1, schoenmaker 2, schoenmakersgezel 1, schuitenvoerder 13, sleper 1, snijder 1,[36] soldaat 3, speldemaker 1, spiegelkasmaker 1,[37] toemaker van schepen 1, turfdrager 1, varensgezel 16, varensman 3, warmoeswijf 1,[38] waterscheepsgezel 1,[39] wever 1, wieldraaier 1,[40] wolspinner 1, zeilmaker 1, zoutschieter 1.
  3. Palmdwarsstraat: zie de statistiek eind vorige hoofdstuk.
  4. Brouwersgracht:[41] wagenaar en brandmeester 1.[42]
  5. schans 1, hengselmaker 1, huistimmergezel 4, kistenmaker 1, kladschilder 1, korenmeter 1, korenstorter 1, korenverschieter 1, kousenbreier 1, kuiper 2,[43] kuipersgezel 1, lijndraaier 9, metselaar 5, mosselman 1, mosterdman 1,[44] opperman 1, passementwerker 2, plateelbakker 1, saaiwerker 1,[45] scheepstimmergezel 1, scheepstimmerman 1, schoenmaker 2, schoenmakersgezel 1, schuitenvoerder 13, sleper 1, snijder 1,[46] soldaat 3, speldemaker 1, spiegelkasmaker 1,[47] toemaker van schepen 1, turfdrager 1, varensgezel 16, varensman 3, warmoeswijf 1,[48] waterscheepsgezel 1,[49] wever 1, wieldraaier 1,[50] wolspinner 1, zeilmaker 1, zoutschieter 1.
  6. Palmdwarsstraat: zie de statistiek eind vorige hoofdstuk.
  7. Brouwersgracht:[51] wagenaar en brandmeester 1.[52]