J.Z. Kannegieter - Het ontstaan van de Amsterdamse Jordaan

Amsterdam

Hoofdstuk I De Braak en omgeving (Palmgracht)

De Kostverloren-[1],Slochter-[2], of Cartuyserwetering[3] moet in 1413 op kosten van het Hoogheemraadschap Rijnland zijn gegraven of gekanaliseerd[4]. Zij diende om het overtollige water van het Haarlemmermeer op het IJ te lozen. Achter het tegenwoordige Frederik Hendrikplantsoen boog de Wetering om in Oostelijke richting, waarna zij later via de wateren die later Kattensloot en Palmgracht zouden heten[5], de Hoge IJdijk bereikte. Genoemde waterkering had in de vijftiende en zestiende eeuw even buiten de stad een ander verloop dan thans. Zij volgde (huidige benaming!) de Haarlemmerstraat tot de Herenmarkt, knikte dan om naar de Lekkere sluis[6], liep langs de Zuidelijke kade van de Brouwersgracht en sloot met een bocht aan bij de Spaarndammerdijk. Door het inleggen omstreeks 1612, van een recht dijkstuk tussen de Herenmarkt en Haarlemmerplein (in hoofdzaak dus de Haarlemmerdijk) bracht men een correctie tot stand, die het vak langs de Brouwersgracht overbodig maakte[7]. Het punt, waar de Wetering de IJdijk ontmoette, is dus precies aan te geven: Brouwersgracht bij de Palmgracht. Op deze plaats bouwde men ten behoeve van de uitwatering een sluis, eveneens “Cost-verloren“ geheten[8], die echter reeds in 1432 dichtgeworpen werd. In later tijden bevond zich aan het einde van de Wetering een poel, kolk of braak, die op een kaartje van 1592 als “lisge buycken wael” staat aangegeven[9].De omgeving van de Braak moeten wij ons aan het einde der zestiende eeuw en het begin der zeventiende eeuw zo goed als onbewoond voorstellen. De landerijen zullen aan “koehouwers” verpacht zijn geweest.

Bij de uitleg der stad in (± 1612) kwam het poeltje binnen de nieuwe omwalling te liggen en werd het dus afgesneden van de Kostverloren-wetering (Kattensloot). De kaarsrechte Palmgracht verving de vroegere plas, maar ook de gracht (gedempt in 1895) bleef men nog wel twee eeuwen lang , zelfs in officiële stukken, de Braak of Nieuwe Braak (de Oude lag achter de Nieuwendijk) noemen.

Aan de Noordzijde van het water strekte zich na de vergroting een driehoekig stuk land uit, begrensd door de Lijnbaans-, Brouwers-, en Palmgracht. Men rooide een straat, evenwijdig aan de Palmgracht, die het terrein verdeelde in een kleine driehoek en een trapezium. In het midden door laatstbedoeld park projecteerde men een dwarsstraat[10]. Van bouwen kwam hier echter voorlopig niets. Ruim dertig jaar bleven deze velden als een vergeten uithoek, en, mogen wij Melchior Fokkens geloven, als een “stinkent moeras” liggen[11]. Eigenaar van de kleine driehoek was het Gasthuis, het trapezium behoorde aan burgemeester Jonas Witsen[12]. In 1625 droeg deze zijn gebied, groot ruim 209 roeden, over aan de stad, onder conditie dat hij, “comparant, op de Braeck niet zal hebben te pretenderen”[13].

Op het aan de Zuidzijde van de Poel (Palmgracht) gelegen land, begrensd door een sloot, welker Oostelijke helft bij de vergroting van 1612 gedempt werd en de naam Palmstraat ontving, waren, zowel voor als na het effectueren van de nieuwe fortificatie, de voornaamste grondeigenaren Anneke Willems, weduwe van Joost Govertsz. Glimmer, en haar vier zonen Willem, Jan, Cornelis en Jacob[14]; de wagenaar of sleper Frans Dircksz., alias Ouwe Frans[15] en Jacob Pietersz. De brouwer “int nachtglas” [16]. Al de genoemden ontwikkelden van 1614 af een levendige activiteit op het gebied van de grondverkoop. Talrijke afgepaalde huiserven, ook grotere kavelingen, vonden grage kopers, die óf in de woningbouw hun geluk wilden beproeven, óf hun pas verworven eigendommen zo spoedig mogelijk met winst weer wilden overdoen aan gelijkgestemde lieden[17]. Willem Joosten Glimmer b.v. droeg in 1614 aan zijn moeder en aan Hendrick Vosma een terrein over, dat zich Westwaarts uitstrekte tot de Lijnbaansgracht, Oostwaarts tot de gronden van Nachtglas, Noordwaarts tot de “Weteringh” (Palmgracht) en Zuidwaarts tot een sloot van 17 voeten breedte[18]. De oppervlakte bedroeg 716 vierkante roeden[19]. Hiermede was hij volstrekt niet uitgeput. Intussen schijnt hij niet in alle opzichten verstandig te hebben gemanoeuvreerd. Omstreeks 1619 althans ging hij failliet[20].

Frans Dircksz. bezat aan de Zuidzijde van de Palmgracht twee complexen. Het Westelijke werd verdolven en beworpen ten behoeve van de Lijnbaansgracht, de schans, de wal en het later zo genoemde bolwerk Haarlem. Ruim 433 roeden moest hij aan de stad afstaan[21]. Het Oostelijke, in de nabijheid van de Brouwersgracht, dat alleen maar de gebruikelijke mutilaties als gevolg van rooiingswerkzamheden onderging, kon hij behouden en trachtte hij erfsgewijs kwijt te raken.

Men kan niet zeggen, dat het in de eerste jaren na de vergroting van de Zuidzijde van de Braak een gedrang was van woningzoekenden. Letterlijk en figuurlijk stond deze streek in een kwade reuk. De transportregisters leren, dat de bouwterreinen tussen de Palmgracht en de Palmstraat herhaaldelijk van de ene hand in de andere overgingen. Maar nog in 1625 telde men hier slechts enkele huizen[22].

Het is nodig op deze plaats de aandacht te vragen voor een weer of veld, dat ik, ofschoon het van de Braak niet ver verwijderd kan zijn geweest, niet heb kunnen localiseren. Het droeg de naam “Geusenkerckhoff”, lag eveneens buiten de Haarlemmerpoort ( Heren-markt) bij de Hogedijk (binnen- of buitendijks ?) en was omstreeks het jaar 1610 verre van onbewoond[23]. Onwillekeurig denkt men aan de “Anteykeningen, gedaen door broer Hendrik van Biesten”, orateur van de Minderbroeders te Amsterdam. Deze tijdgenoot vertelt, dat de 26e November 1572 de Geuzen een aanval beraamden op de Haarlemmerpoort (begin Nieuwendijk). Een stadsvendel waagde zich buiten, bond de strijd aan en doodde meer dan honderd tegenstanders. Hierdoor niet afgeschrikt, verbrandden de overige Geuzen alle huizen en twee molens in de voorstad, waarna zij aftrokken[24].

Ligt in bovenbeschreven gebeurtenis misschien de verklaring van de naam, de plaats van het land blijft onbekend. Er kan slechts dit van worden gezegd, dat het vrij dicht bij de poort moet hebben gelegen en stellig binnen de vrijheid, omdat alle transporten voor schepenen van Amsterdam werden verleden en trouwlustigen, aldaar woonachtig, zich te Amsterdam moesten laten aantekenen.

Beroepenstatistiek[25]

I De landelijke periode, vóór Mei 1614[26].

Braak en omgeving: geen[27].

II De stedelijke periode, Mei 1614 – eind 1625.

a. Palmgracht: geen.

b. Palmstraat[28]: arbeider 3 [29] , kistenmaker 1, kleermaker 1, koperslager 1, kuiper 2, linnenwever 1, lijndraaier 13 [30], passementmaker 1 [31], schilder 1 [32], schoenlapper 1, schuitenvoerder 5 [33], smid 1, trijpwerker 1, varensgezel 6, varensman 1.

c. Palmdwarsstraat[34] : arbeider 1, kleermaker 1, lijndraaier 3, schuitenvoerder 1, timmerman 1, varensgezel[35].