Veel gegevens over de bevolking als geheel zijn te vinden in de Statistische Jaarboeken van de gemeente Amsterdam, die nu digitaal beschikbaar zijn. Ze begonnen in 1894, maar er staan ook oudere data in. Ze werden uitgegeven door het Bureau voor Statistiek van Amsterdam. De opvolgers daarvan - de Dienst Onderzoek en Statistiek (O & S) en tegenwoordig, de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek - hebben veel van de recente data op het web gezet. Voor de 20e eeuw is er ook een beperkt overzicht in het "Demografische eeuwboek van de gemeente Amsterdam". Na 1945 werden deze Jaarboeken voortgezet onder diverse namen.
Het Stadsarchief in Amsterdam heeft inmiddels vele digitale bronnen voor genealogisch en bevolkingsonderzoek, die gratis zijn te raadplegen.
Er wordt hard gewerkt aan digitaal toegankelijke kaarten van Amsterdam, HISGIS, in een zogenaamd Geografisch Informatie Systeem (GIS) gebaseerd op het kadaster van 1832 en het bevolkingsregister van 1851-1853. Hierop is informatie per pand te vinden. Op de pagina met websites staan nog veel meer bronnen voor historische kaarten van Amsterdam: beeldbanken van de VU, UvA, het Stadsarchief en de site van de gemeente Amsterdam.
In de 19e eeuw staan de onderzoeker vele nog nauwelijks gebruikte bronnen voor onderzoek naar sterfte en levensomstandigheden in Amsterdam ter beschikking. De Gemeenteverslagen bevatten uitvoerige overzichten van de gezondheidssituatie in elk jaar. In bijlagen zijn er vanaf de jaren vijftig tot in de jaren negentig meestal drie tabellen opgenomen betrekking hebbende op de sterfte naar leeftijd (in de buurten), naar de doodsoorzaken en naar de maanden van het jaar. Er zijn ook vele contemporaine geschriften en onderzoeken van artsen zoals Coronel, Teixeira de Mattos, Israels. Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde bevat in bijna elke aflevering wel gegevens over de sterfte in Nederland en vaak in het bijzonder ook in Amsterdam. Daarnaast is er in het stadsarchief specifiekere informatie over de gestorven personen te vinden in leggers per jaar en maand.
Geboortecijfers per buurt zijn niet zo veel voorkomend als sterftecijfers. In de jaren 1850 treffen we de eerste aan in diverse archiefstukken. Daarna is er een hele tijd niets en beginnen gepubliceerde cijfers in de jaren 1890. In archiefstukken heb ik tot nog toe voor de tussenliggende periode geen cijfers per buurt aangetroffen. Vanaf 1900 werden er minstens om de tien jaar geboortecijfers per buurt gepubliceerd. De interesse voor geboorten eind 19e eeuw hing samen met de sterk gegroeide bevolking in de steden. Al eerder waren leden van de elite bezorgd over de hoger geboortecijfers van de arme bevolking van de steden, maar gezien de sterfte was dit nooit een urgent probleem. Toen de steden groeiden en de sterfte daalde, hoopte zich in de arme wijken een grote groep mensen opeen en ging men zich voor de hoge vruchtbaarheid van arme lui interesseren.
Er waren vele soorten belastingen in de 19e eeuw. In Amsterdam werd in 1877 een lokale inkomstenbelasting ingevoerd. Een nieuwigheid was ook dat dit een individuele aanslag betrof.
In een gezin konden nu meer personen tegelijk worden aangeslagen. Die belasting trof steeds meer mensen, en in de jaren twintig van de twintigste eeuw werd ook een behoorlijk deel van de redelijk verdienende arbeiders aangeslagen.
Het aantal belastingplichtigen per buurt werd in de gemeenteverslagen
gepubliceerd. Vanaf de jaren 1890 zijn deze gegevens in aparte publicaties opgenomen. Meestal zijn ze om de tien jaar gepubliceerd. Deze gegevens maken het mogelijk
de buurten te ordenen naar inkomen en ook intern naar belastinginkomen te onderzoeken. Bovendien kan men door de jaren heen de economiesche ontwikkeling
van de buurten er uit aflezen. De gegevens zijn meestal per buurt beschikbaar. Daarnaast kan men de gegevens ook op stedelijk niveau gebruiken als middel om een inkomensstratificatie
samen te stellen. De inkomstenbelasting betrof echter alleen degenen met een inkomen vanaf een bepaalde drempel. Het armste deel van Amsterdam blijft buiten zicht. Ook deze gegevens zijn nauwelijks gebruikt door historici.
Voor 1877 zijn er ook belastinggegevens betreffende huurwaarde en personeel maar die zijn alleen archivalisch te onderzoeken. Ze zijn hier niet gebruikt met uitzondering van de gegevens die
Boudien de Vries heeft verzameld voor 1854 en 1883. Voor de periode van het eind 19e eeuw - maar ook eerder - tot 1925 zijn er kohieren per buurt bewaard met individuele adressen.
Huren per buurt werden pas vanaf 1900 verzameld. Er zijn gemiddelde huren per buurt of wijk beschikbaar voor de jaren 1920, 1925 en 1941. De meeste gegevens tonen echter de
woningen per huurcategorie. Deze zijn vanaf 1909 systematisch verzameld in het kader van de gemeentelijke woningtellingen. Er waren gemeentelijke woningtellingen in
1909, 1916, 1919, 1925 en 1936. De verslagen van Stedelijke Woning Dienst verzamelden deze gegevens voor elk jaar.
De woningen met huren betreffen het grootste deel van de Amsterdams bevolking (eigen woningbezit was zeer beperkt) en geven dus een vollediger beeld
van de sociale structuur dan de inkomstenbelastingen.
De Volkstellingen bevatten vanaf 1849 gegevens over het aantal huizen (panden) per buurt en hun bewoners. Van 1849 tot en met 1869 worden ook het aantal huisgezinnen dat in die huizen woonde vermeld. Daarna jammergenoeg niet meer. Huisgezinnen waren in de tellingen van 1859 en 1869 alle huishoudens behalve die van alleenwonenden. In 1849 werden de laatste ook tot de huisgezinnen gerekend. Naast de bewoonde huizen telden de Volkstellingen het aantal onbewoonde huizen. Vanaf 1899 zijn ook woningen geteld per buurt in de zogenaamde landelijke woningtellingen. Deze tellingen omvatten alle huishoudens, en geven een overschatting door het grote aantal min of meer onzelfstandige huishoudens dat geteld werd. Deze telllingen geven ook informatie over het aantal kamers per woning. Daarnaast waren er vanaf 1909 gemeentelijke woningtellingen in Amsterdam. Die tellingen waren selectiever in wat als woning werd beschouwd. Zie voor deze zaken mijn artikel over de woningmarkt in Amsterdam tussen 1850 en 1940. Individuele gegevens over wonen en gezinnen vindt men vanaf 1850 in de bevolkingsregisters en vanaf eind 19e eeuw in de woningboeken. Veel onderzoek werd gedaan door de Stedelijke Woningdienst na de 1e Wereldoorlog. Die publicaties vindt men ook nog bij het Informatiecentrum van de dienst.
De eerste landelijke bedrijfstelling dateert van 1930. Die leverde gegevens op stedelijk niveau over alle ondernemingen. In de tellingen van 1950, 1963 en 1978
zijn ook gegevens op buurtniveau uitgebracht door het Amsterdams Bureau voor Statistiek. Vanaf 1970 zijn deze gegevens jaarlijks beschikbaar.
De eerste winkeltelling is van 1925 en werd tezamen met de woning- en gezinstelling gehouden. Daarna waren er nog aparte levensmiddelenwinkeltellingen
in 1939 en 1946. Latere winkeltellingen zijn weer gekoppeld aan de bedrijfstellingen.
Dit zijn allemaal cijfers, voor wie individuele bedrijven en winkels zoekt, zijn de adresboeken en de telefoonboeken de beste bron. De eerste
adresboeken van Amsterdam vinden we al in de jaren 1820. In de 18e eeuw zijn er de koopmansboekjes. In de adresboeken staan bedrijven per categorie en straat gerangschikt. Vaak staat ook de eigenaar vermeld. Helemaal betrouwbaar zijn deze opgaven niet. De opneming geschiedde immers op individuele basis en volledigheid is zeker niet te verwachten. Vergelijking met de Woningboeken en -kaarten is aan te raden.
Winkels en degenen die hen dreven staan ook aangegeven in de woningboeken vanaf eind 19e eeuw. Beide zijn in het Stadsarchief te vinden. Ze vormen een heel goede bron
voor de winkels omdat ze data van vestiging en vertrek geven, alsmede de bewoners van het pand. Opeenvolging van winkels op een adres is heel goed hiermee te onderzoeken.
Er is ook een archief van de Kamer van Koophandel van Amsterdam, maar dat bevindt zich in
het Noord-hollands Archief in Haarlem. Dit start in 1922. Verwacht hier echter alleen officieel ingeschreven bedrijven.
In het kader van de Volkstellingen werd al gauw informatie over het religieuze lidmaatschap verzameld. Dit was bijvoorbeeld van belang voor gemeentelijke armenzorg, die grotendeels betaald werd door de kerkgenootschappen. Deze gegevens zijn ook op wijk- en buurtniveau bewaard. Een aantal daarvan uit de 19e eeuw is aanwezig in het stadsarchief als ongepubliceerd materiaal. Sommige van deze zijn in de databestanden op deze site te vinden. Andere zijn in het kader van de Volkstellingen gepubliceerd. In de jaren 1920,1930,1947 zijn die wijkgegevens in de Amsterdamse uitgaven van de tellingen opgenomen.
De Volkstellingen starten in 1795 en lopen in gepubliceerde vorm door tot 1971. Er zijn veel gegevens op wijkniveau uit te halen. Die gegevens werden in de 20e eeuw niet altijd in de Volkstellingen zelf
opgenomen, maar wel door het Amsterdams Bureau van Statistiek gepubliceerd. In de 19e eeuw zijn wijkgegevens van 1795 gepubliceerd in het 'Rapport over de telling van het volk van Amsterdam' van J.P. Farret e.a., en in 1829 en een aantal andere jaren zijn ze ongepubliceerd in het Stadsarchief
aanwezig. De Volkstellingen waren eigenlijk individuele tellingen, maar de gegevens van individuen zijn voor Amsterdam niet meer aanwezig.
Vanaf 1920 zijn er voor Amsterdam speciale uitgaven van de Volkstelling gemaakt. Deze publicaties verschenen in de serie "Statistische Mededelingen van het Bureau van Statistiek der Gemeente Amsterdam".
De bronnen waaruit de gegevens onder databestanden afkomstig zijn.
Laatst gewijzigd: 26-12-2024