Hoofdstuk IX Het Laeckenpadt en het Lys Amenlandt (Egelantiersgracht)
Het Laeckenpadt en het Lys Amenlandt. Over deze velden, waarvan het laatstgenoemde achter, dus ten Westen van, het eerste lag, wordt in de jaren vóór de vergroting van ± 1612 weinig of niets vermeld. Voor de naam van het eerste land ken ik geen vroeger datering dan 1611. Op het kaartje van Amsterdam in de Latijnse Pontanus leest men n.l. "Nieuwe Laken pad" en men vindt het daar gesitueerd ten Zuiden van het "Cruyspad". In geschreven stukken ontmoette ik de naam pas onder dagtekening 1 Juli 1615[1] en nog enkele keren daarna. Dat ook het achterland een naam droeg, bleek uit een acte van 12 Mei 1614[2] benevens een klein getal andere van iets latere datum. Van bewoners geen spoor, zodat men kan aannemen, dat de twee velden eeuwenlang bij veehouders en misschien (gedeeltelijk dan) bij groentenkwekers in gebruik zijn geweest.
Wat de begrenzing van het Laeckenpadt en het Lys Amenlandt betreft, het volgende. Aan de Noordzijde van het eerste bevond zich de ons reeds bekende "sloot van Claes Claesz. cum sociis" of "sloot van de laeckencopers", breed 15 voeten[3]. Of dit water doorliep tot de Wetering, moet ik sterk betwijfelen. Het Lys Amenlandt immers werd aan die zijde belend door "Pieter Symonsz. int Cruys ofte het Cruyspat, gebruikt by Theunis, timmerman, cum sociis"[4]. Langs de gehele Zuidkant van de twee velden strekken zich terreinen uit, die het eigendom waren van burgemeester Jacob de Graeff[5]. Het einde van het Lys Amenlandt lag, volgens de reeds aangehaalde acte van 12 Mei 1614, aan de Wetering; het einde van het Laeckenpadt bij de tegenwoordige 1e Leliedwarsstraat[6]. De ingang van laatstgenoemd veld moeten wij op de beproefde manier met behulp van een moderne plattegrond en een liniaal zoeken. Wij vinden dan: vóór 1578 aan het Singel even bezuiden de Brouwersgracht, na 1586 op de plaats, waar nu de laatste huizen van de Herenstraat staan.
Het zal opgevallen zijn, dat een Zuidersloot ontbrak. Waarschijnlijk werd de landscheiding gevormd door een greppel, waarover men het niet nodig vond, in de stukken te spreken. Voor drainering zal men toch vroegtijdig reeds hebben zorg gedragen. Waar lag nu de Zuidelijke grens van het Laeckenpadt en het Lys Amenlandt? Dit is niet zo direct te zeggen. Straks zal de plaats precies worden aangegeven. Voorlopig alleen dit: de gehele strook gronds, waarop later de Noordelijke huizenrij van de Nieuwe Leliestraat verrees, behoorde toe aan burgemeester De Graeff[7]. Toch moet men de demarcatielijn niet zoeken onmiddellijk achter deze percelen, maar meer Noordelijk.
Omstreeks 1609 worden de Doopsgezinde lakenkopers en lakenbereiders Claes Claesz. Anslo, Adriaen Jacobsz. Block en diens broer Pieter Jacobsz. Block genoemd als eigenaars van bijna het gehele Oostelijke land[8]. Aan het daar uitgeoefende bedrijf zullen het veld en ook de Noordersloot hun namen dus wel te danken hebben gehad[9]. Op de kaart van Bast vinden we in deze streek inderdaad enige lakenramen afgebeeld, maar de tekenaar plaatste ze niet op de gronden van Anslo of op die van zijn buren. Van een voetpad wordt nergens gerept.
De oudste mij bekende eigenaar van het Lys Amenlandt was een zekere Frederick Evertsz., woonachtig te Antwerpen. Toen de vergrotingswerkzaamheden in volle gang waren en het land door de nieuwe vestingwal en de Lijnbaansgracht in twee delen was gesplitst, kreeg de koopman Jan Jansz. Oly van Velsen de gelegenheid het te kopen. Hij betaalde er 6600 gld. voor, een enorme som, waarin stellig de goede verwachtingen, die de koper kon koesteren, waren verdisconteerd. Het transport, waarbij Catharina Stoffels, echtgenote van Frederick Evertsz., als comparante optrad, geschiedde de 12e Mei 1614[10].
Op dat tijdstip boden het Laekenpadt en het Lys Amenlandt, voor zover liggende op het nieuwe werk (aan de andere delen wordt niet meer of slechts terloops gesproken) een zonderlinge aanblik. De Egelantiersgracht lag kant en klaar. Zij betekende echter een geheel nieuwe creatie, gedolven uit de kostbare bouwterreinen van de beide velden. Met de vroeger bestaande waterweg had zij niets uitstaande. Ook de twee er langs lopende kaden waren gevormd uit grond van de genoemde landen. Een uitzondering maakte de Noordelijke kade tot aan de 2e Egelantiersdwarsstraat, voor welke de "sloot van de laeckencopers", na gedempt te zijn, een aanzienlijke bijdrage had geleverd[11]. Aan de Zuidzijde van de gracht zag men neer op de droevige overschotten: vier smalle reepjes land, van elkander gescheiden door de beginstukjes van de Witte Leliestraat (1e Leliedwarsstraat), de Lelycruysstraet (2e Leliedwarsstraat) en de Roode Lelystraet (3e Leliedwarsstraat).
Gebroken hadden hier dus de ontwerpers van het straten- en grachtenplan met het voor het nieuwe werk aangenomen principe, om zo min mogelijk de erven aan te tasten en zo veel mogelijk de oude verkaveling te laten bestaan. Waarom de Egelantiersgracht juist door deze landen was gegraven en niet b.v. door het Cruyspadt, hetgeen meer voor de hand zou hebben gelegen, zal wel altijd een raadsel blijven[12].
Laten wij nu kennisnemen van de hoeveelheden grond, die de eigenaren aan de stad moesten afstaan. Men zal dan nog beter begrijpen welke verwoestingen de operatie had aangericht. Het land van Adriaen en Pieter Block lag ten Noorden van de terreinen van Claes Anslo, welke laatste er aan de Oostzijde omheen sprongen. Het broederpaar zag zich genoodzaakt afscheid te nemen van zijn gehele bezit, in totaal ruim 75 roeden. Een stuk van de Prinsengracht en bijna de gehele eerste Egelantiersgracht (tot aan de 2e Egelantiersdwarsstraat) kwamen er voor in de plaats. Bovendien werd hun halve sloot onteigend (ruim 11 roeden), die thans onder de Noordelijke kade van de Egelantiersgracht ligt, eveneens tot aan de 2e Egelantiersdwars-straat[13].
Claes Claesz. deed aan de stad over ± 170 roeden, gebruikt voor het maken van nog een fractie der eerste Egelantiersgracht, haar Zuidelijke kade, de Witte Lelystraet, een stuk van de Prinsengracht en de er bij behorende Westelijke kade. Daarbij nog ruim 7 roeden water, wellicht een dwarsslootje[14].
Het hevigst moest Jan Oly bloeden. Beslag legde de stad op een dikke 600 roeden[15], dienende voor de Lelycruysstraet, de Roode Lelystraet, de Baangracht en haar Oostelijke kade, de Zuidelijke kade van de Egelantiersgracht van 1e Leliedwarsstraat tot Lijnbaansgracht, de Egelantiersgracht zelf over gelijke lengte "ende oock een gedeelte vande straet aende noortsyde vande Egelentiersgraft", weer over de zelfde lengte. Water behoefde Jan Oly niet af te staan[16].
Gezien de rampzalige overblijfselen van hun landerijen, zou men geneigd zijn te denken, dat Claes Claesz. en Jan Oly zich in hoge mate gedupeerd achtten door de gevolgde werkwijze, dat zij de wanhoop nabij waren. Misschien zou men het spoedig overlijden van laatstgenoemde (1615) met de beschreven gebeurtenissen in verband willen brengen. Ik geloof, dat men dan verkeerd oordeelde, althans niet in alle opzichten juist .Beide mannen waren vermogend; de stad vergoedde de schade; voor een financiële debấcle behoefden zij niet te vrezen. Wat Oly betreft, toen hij in 1614 eigenaar werd van het Lys Amenlandt, hadden de rooiingen en graafwerken hun beslag reeds gekregen. Hij kocht dus allerminst een kat in de zak. Bovendien bleek voor beider moeilijkheden een prachtige oplossing mogelijk. Dit alles neemt niet weg, dat zowel Anslo als Oly met enige spijt de versnippering der gronden zal hebben gadegeslagen. Men vermoedt de telkens opkomende gedachte: als die gracht hier eens niet was gegraven! In de huiselijke kring schijnt Oly zich in die geest te hebben uitgelaten. Zijn woorden werden niet goed begrepen of onthouden en bij zijn nazaten groeide (geheel ten onrechte, zoals is aangetoond) een sterk gevoel van wrok.
De lezer zal vragen, hoe ik dit constateerde. Om dit uiteen te zetten, moet ik mij een uitweiding veroorloven. Deze is echter in dit hoofdstuk volstrekt op haar plaats, zoals ook bij een ander onderdeel zal blijken. Jan Jansz. Oly was getrouwd met Anna Jacobs, een dochter van de lakenkoper Jacob Cornelisz. Nobel († 1573), burgemeester van Amsterdam in de Katholieke tijd. De Oly's beweerden af te stammen van het adellijke geslacht Velsen[17]. Jan, zijn kinderen, kindskinderen, enz. bleven trouw aan het Roomse geloof, evenals de met hen vermaagschapte families Plemp, Dobbe, Van der Hem en Van Neck. Ofschoon ook verwant met Protestantse families (o.a. de Hulften en de Hasselaers)[18] , stonden de Oly's toch wel zeer ver verwijderd van de toenmalige machthebbers in de stad. Zij behoorden tot het z.g. oude patriciaat dat laag neerzag op de homines novi van na 1578. Een dochter van Jan († 1615) en Anna († 1623), Trijntje († 1651) werd "klopje"[19] in de Haarlemse "Hoek"[20], een zoon Jacob († 1647) werd priester, een andere zoon, Gerrit († 1630), trad in het huwelijk met Cornelia van Driebergen. De dochter Maria († 1652) trouwde met de advocaat Trojanus de Magistris († 1650)[21]. Laatstgenoemde was, vooral na de dood van Gerrit Oly, een ware steun voor zijn aangetrouwde familie. Hij verzorgde de financiële aangelegenheden van zijn schoonzuster en zijn schoonbroeder en ontwikkelde in alle opzichten grote activiteit, niet het minst in geloofszaken. Twee zonen van Trojanus en Maria, Johannes († 1678) en Cornelis († 1693), beiden ongehuwd gebleven, oefenden eveneens, na volbrachte studie, de advocatenpractijk uit. Hun dochter Margaretha († 1684) werd klopje, een tweede dochter, Anna († 1699), begijn op het Amsterdamse hof.
Onder het beheer van de familie stond het St.Andrieshofje, Egelantiersgracht-Zuidzijde voorbij de Lelycruysstraet, gebouwd op grond van het Lys Amenlandt (voltooid 1617). Als regenten fungeerden achtereenvolgens Gerrit Jansz. Oly, Trojanus de Magistris en diens beide zonen. Aan het gesticht gaven zij al hun liefde en zorg. Na het rampjaar 1672 werden de Nederlandse Katholieken (men denke aan de houding van de apostolische vicaris Johan van Neercassel)[22] lange tijd verdacht gehouden. Jan en Cornelis de Magistris begonnen te vrezen, dat de stedelijke regering, uitgaande van het denkbeeld, dat de eigendomstitels van grond en opstallen wel niet meer getoond konden worden, het hofje zou annexeren. Een bijkans onbegrijpelijke gedachte! Of het Jan of Cornelis was, kan ik niet zeggen, maar één van hen zette zich aan een onderzoek van de zich onder zijn berusting bevindende papieren. Gelukkig ontdekte hij zoveel bewijsstukken, dat hij bij een eventuele actie van stadswege tot de tanden gewapend was. Vervolgens vatte hij het gevondene samen in een "Provisioneele memorie tot maintenye[23] van het Andrieshof"[24]. Zijn betoog, voor ons van geen belang, ga ik stilzwijgend voorbij. Wel wil ik het helderste licht laten vallen op een verrassende boutade, omdat hieruit het boven vermelde gevoel van wrok klaar en duidelijk spreekt.
"Nota", zo lezen wij plotseling, "dat dicwels hebbe horen segge, dat int uytleggen, van de stadt de royinge soodanich geschiede, dat het vet boven dreef, dat is door het royen van de brugge van de Leliegraft over de princegraft[25] tegens de huyzen aen en niet tegens de straet ofte borchwal, als behoort hadde, als werd soude geordonneert zyn geweest, sulx, dat de landen van burg.r Graef allegader bijna wel te passen quamen ende de landen van Jan Jansz. Oly veele in de borchwallen en straeten quamen en enige stucken lange, onnutte stroocken werden in forme van lynbaenen, sulx, dat hy, Oly, genootsaekt wiert, met burg.r Graef te contracteren en den dander[26] wat erve by te voegen; van alle welcke vercopingen, ruylinge en mangelinge [ick] noyt bewysen heb gezien."
Een voor ons zeer instructieve passage. Zij geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen:
1e Aan de Amsterdammers van die dagen schijnt het niet ontgaan te zijn, dat de Leliesluis niet lag recht tegenover een straat of gracht[27]. De schrijver van de memorie zocht achter dit feit een bevoordeling van burgemeester De Graeff en meende, dat de bijna totale vergraving van het Lys Amenlandt aan de plaatsing van de brug was toe te schrijven. Aan de Egelantiersgracht, de eigenlijke oorzaak, werd niet gedacht, nog minder aan de omstandigheden, dat de koper van het land, Jan Oly, geen recht tot klagen had gehad.
2e Waarschijnlijk hebben wij hier te doen met een familielegende, van vader op zoon overgeleverd, waarin langzamerhand niet ter zake doende elementen waren opge- nomen en andere geëlimineerd.
3e Het is mogelijk, dat bij de aanwezige rancune het geloofsverschil een rol speelde.
4e Er blijkt een regeling te zijn getroffen, die tot de vorming van bruikbare bouwterreinen had geleid.
Met dit laatste zijn wij gekomen tot de hierboven genoemde "prachtige oplossing". Welke? Het antwoord wordt gegeven door de acte, inhoudende overdracht door Anna Jacobs, weduwe van Jan Jansz. Oly, aan de stad van ruim 83 roeden erfs "gebruyckt tottet maecken vande straet aende suytzyde vande egelentiersgraft voor haer comparantes erven" en van nog ruim 79 roeden erfs, "gebesicht tottet maecken vande straet voor burgemeester Graeffs erven, alles affgenomen van haer comparantes erff, gelegen hebbende opt[28] laeckenpadt"[29]. Blijkens de belendingen (Claes Claesz. aan de Oostzijde en de Lijnbaansgracht aan de Westzijde) ging het hier, zoals wij boven al zagen, om de Zuidelijke grachtkade van de 1e Leliedwarsstraat af tot het einde toe.
Maar burgemeester De Graeff bezat toch geen erven aan de gracht! Jawel, hij had ze gekregen, beter: de "gezworen" landmeter Lucas Jansz. Sinck, die, ofschoon in stadsdienst staande, ook voor particulieren werkte, had dit voor hem gedaan[30]. De stroken land van Oly, "in forme van lynbaenen", bezaten slechts een diepte van ± 30 voet[31]. Sinck splitste deze in stukjes ter breedte van een gewoon huis. Vele er van deelde hij toe aan De Graeff. Vervolgens verlengde hij al die partikels met lappen grond uit 's burgemeesters landerijen. Op deze wijze verkreeg hij bebouwbare en dus verkoopbare terreinen, die een diepte hadden, variërende van 85 tot 87 voet[32]. De verhouding van de aantallen huiserven, gelegen tussen de 1e Leliedwarsstraat en de Lijnbaansgracht, die Oly en De Graeff tenslotte hun eigendom konden noemen, vond haar uitdrukking in de grootte der twee partijen grond, welke Anna Jacobs in 1616 ten behoeve van de desbetreffende kade aan de stad overdroeg. Zij was 83:79. De gehele koehandel geschiedde blijkbaar met gesloten beurzen, zonder inmenging der stedelijke organen. Johannes of Cornelis de Magistris kon althans geen papieren, betrekking hebbende op al deze "vercopingen, ruylinge en mangeling" aan het licht brengen[33].
Betrachtte Sinck bij zijn verdeling enige regelmaat? Maakte hij twee complexen, één voor Oly en één voor De Graeff? Of gaf hij de even nummers b.v. aan Oly en de oneven aan De Graeff? Niets van dit alles. Hij had rekening te houden met de vermoedelijke verkoopwaarde. Hij wist, dat Oostelijk gelegen erven op het nieuwe werk meer zoudenopbrengen dan de Westelijke en ook vlugger van de hand zouden gaan. Voor hoekerven waren altijd wel liefhebbers te vinden. De kwijtscheldingsacten leveren het bewijs, dat de bouwterreinen van Oly en De Graeff (waaronder toch enkele complexjes)[34] elkaar in bonte volgorde afwisselden.
Dezelfde of soortgelijke transacties had ook Claes Anslo met burgemeester De Graeff tot stand kunnen brengen. Aan de Zuidzijde van de eerste Egelantiersgracht hield hij over een schraal reepje, "lanck omtrent vier en veertich roeden en breet 27 roeden, maeckende sess en tachtich roeden streckende voor uyt de straet van de Prinsen Burchwal tot achter aen Jan Olien landt toe". Of de onderhandelingen afsprongen, of een der twee mannen (of beiden) geen overeenkomst wenste, het is mij niet bekend. Ik kan alleen zeggen, dat Anslo het gehele overschotje verkocht aan de burgemeester,[35] die, met behulp van eigen, er achter liggende grond, het verworven terrein op exploiteerbare diepte bracht.
Thans is het mogelijk de oude grens tussen het Laeckenpadt en het Lys Amenlandt enerzijds en de landerijen van burgemeester De Graeff anderzijds met exactheid aan te geven. Wij zagen dat het strookje van Anslo 27 voet diep was. De stroken van Jan Oly hadden een diepte van ± 30 voet. De scheidingslijn liep dus van 27 tot ± 30 voet, d.w.z. enigszins scheef, achter de destijds vastgestelde en heden nog geldende voorgevelrooilijn van de Egelantiersgracht- Zuidzijde.
Nauwelijks had Sinck zijn werkzaamheden beëindigd, of Anna Jacobs en De Graeff gingen zich wijden aan het volgende programmapunt: verkopen. Verschillend was hun tactiek. Eerstgenoemde liet een vrij groot deel van haar erven, zowel aan de gracht als in de Noordelijke uitlopers van de dwarsstraten, betimmeren. Haar overdrachten betroffen dus braak liggende grondstukken èn huizen met de er bij behorende erven. Burgemeester De Graeff echter waagde zich niet aan woningbouw. Successievelijk verkocht hij zijn aaneengesloten reeks van terreinen beoosten de 1e Leliedwarsstraat en zijn verspreid liggende erven elders aan de gracht en in de dwarsstraten. Wel had hij, zonder afstand te doen van de grond, aan de metselaar Claes Claesz., zeer waarschijnlijk op diens verzoek, toestemming gegeven, een blokje van vier huizen neer te zetten. Bij het transport van deze panden, dat op één dag plaats had, zien wij de burgemeester en de metselaar broederlijk als comparanten optreden[36].
Vlot ging het niet met de verkoop. Toen de weduwe Oly de ogen sloot, liet zij haar erfgenamen nog vele onbebouwde en zelfs enkele bebouwde kavels na, welke eerst in de volgende jaren nieuwe eigenaren bekwamen[37]. Ook De Graeff was omstreeks die tijd nog niet alles kwijt[38]. Iedere koper op de Egelantiersgracht-Zuidzijde moest genoegen nemen met de voorwaarde, dat op de erven of in de huizen "niet gedaen [zal] mogen werden het ambacht van smeden offte andere, het ambeelt gebruyckende".
Ongetwijfeld dankte Trojanus de Magistris het aan zijn beroep, dat hij goede inlichtingen bezat of verkreeg over de objecten, die, bij de jaarlijkse executies wegens schuld in de maand Januari, geveild zouden worden. In 1624 kocht hij een huis en erf in de Witte Lelystraet[39]. Het volgende jaar wederom een huis en erf in die straat[40]. Als stroman of makelaar diende in beide gevallen Willem Jansz. Best, die het eerste jaar verklaarde metselaar te zijn en het jaar daarop kruidenier[41]. De 30e Januari 1625 sloeg Trajanus opnieuw zijn slag, thans aan de Zuidzijde van de Egelantiersgracht. Bij deze gelegenheid trad hij zelf voor het voetlicht[42]. Gaf hij ook tips aan zijn familieleden? Niet onmogelijk, want de onderlinge verstandhouding was voorbeeldig. De 25e Januari 1623 kocht Gerrit Jansz. Oly voor zijn moeder Anna Jacobs drie huizen en erven in de Lelycruysstraet[43]. Genoemde aankopen lijken van geen belang voor de historie. Ik zou ze dan ook niet vermeld hebben, ware het niet, dat Trojanus en zijn zwager Gerrit een merkwaardige voorkeur aan de dag legden voor panden, gebouwd op vroegere grond van Jan Oly. Wat hen daartoe dreef, kan ik niet verklaren.
Het buiten de vestinggracht liggende deel van het Lys Amenlandt, groot drie maden, kwam na de dood van Anna Jacobs voor de ene helft aan haar zoon Gerrit, voor de andere aan haar dochter Tryntje. In 1630 werd Gerrit's helft toebedeeld aan zijn dochter Alethea, gehuwd met Hermanus van der Hem van Nedersteyn. De 26e Maart 1646 droegen Tryntje en Hermanus hun landerijen aan de stad over[44]. Misschien had de regering zachte drang uitgeoefend, want er bestond grote behoefte aan ruimte voor het plaatsen van zaagmolens.
x x
x
In 1625 waren de beide eerste parken aan de Zuidzijde van de Egelantiersgracht (het gedeelte tussen Prinsengracht en 2e Leliedwarsstraat) geheel bebouwd. De erven langs de twee grachten, uitwendig in de zelfde stijl opgetrokken, bijna alle even breed, diep en hoog, maken op ons, door hun eenvormigheid, de indruk van laat- negentiende-eeuwse woningblokken[45]. Aan de achterzijde strekten zich erg grote[46] tuinen uit, zo goed als alle weer gelijk van snit en oppervlakte. Zij leverden het bewijs, dat Lucas Jansz. Sinck de erven met ruime hand had afgestoken. Ook heden zijn er op vele plaatsen nog flinke stukken van de oorspronkelijke tuinen over. Voor de begin-zeventiende-eeuwer, nog gewend aan de hokkerige huizen en donkere vertrekken met weinig uitzicht in de binnenstad, moeten de twee grachten het summum van comfort hebben betekend. Aan niemand kon het contrast met de overkant, waar de erven dan ook geringer diepte bezaten, ontgaan. De Zuidzijde van de Egelantiersgracht zal een der woonoorden zijn geweest van de kleine burgerstand. Reinheid, eenvoud en stemmigheid zullen hier de meest opvallende trekken zijn geweest.
Zowel het derde als het vierde park vertoonde in 1625 nog veel open plekken. Over het St. Andrieshofje (begin derde gracht) werd hier boven al gesproken. De geschiedenis van dit nog bestaande Godshuis (Egelantiersgracht 105-141) is, dankzij de archieven van het Begijnhof, goed bekend. Jan Jansz. Oly verstrekte de grond, voor de bouw van de woninkjes kon hij putten uit het door zijn oom Jeff Gerritsz. († 1614) nagelaten kapitaal. Deze had n.l. bij testamentaire beschikking al zijn goederen vermaakt aan de Rooms- Katholieke armen van Amsterdam en zijn neef aangewezen als een der executeuren[47]. Eerste regenten waren Gerrit Jansz. Oly en Trojanus de Magistris, die trouwens na de dood van Jan Jansz. Oly ook de bouwleiding op zich hadden genomen[48] . In de voorgevel lieten zij een steen aanbrengen, voorstellende de Zaligmaker met het onderschrift "Vrede zij met u". Een gepaste wens op deze plaats, waar het aan bewoners nimmer heeft ontbroken. In de eerste jaren was het gesticht zelfs overbevolkt. Niet alleen bejaarde vrouwen, ook volledige gezinnen vonden er waarschijnlijk een onderkomen. Omstreeks 1623 kreeg het hof een eigen kapel, die ook toegankelijk werd gesteld voor elders wonende gelovigen. Men kan het bedehuis dus beschouwen als de eerste voor dat doel gebouwde R.K. kerk te Amsterdam na de Alteratie, die bovendien tot heden toe onafgebroken in gebruik is geweest. Bij een verbouwing van het hof in het begin van onze eeuw heeft men de steen overgebracht naar de muur van de kapel op de binnenplaats, waar hij, opnieuw gepolychromeerd, uitstekend tot zijn recht komt.
Enigszins opzienbarend is de naam van het gesticht. St. Andries immers was de patroon van het Bourgondisch-Oostenrijkse Huis. Jacob Cornelisz. Nobel, die deel uitmaakte van de vóór 1578 zo vast aaneen gesloten Katholieke regentenkring, woonde op de Nieuwendijk[49], in een huis, dat St. Andries in de gevel voerde. Met dit embleem zal hij zijn trouw aan Philips II en diens bewind hebben willen kenbaar maken. Dezelfde Heilige, geschilderd op een bord, hing uit bij de familie de Magistris: Singel, even bezuiden de Gasthuismolensteeg[50]. Ergens in haar "Levens van de Maagden in den Hoek"[51] noemt Trijntje Oly de Spaanse monarch "onze wettige koning". Aan de gezindheid van Nobel's nakomelingen valt dus niet te twijfelen. Van de aanvang af stond het hofje onder de schuts van St. Andries. Op diens feestdag begeeft de pastoor van het Begijnhof, tevens deken van Amsterdam, zich nog altijd naar de Egelantiersgracht. Na de mis reikt hij een liefdegave uit. Wij moeten bewondering hebben voor de beginselvastheid en de geloofskracht van vele zeventiende-eeuwse Katholieken. Prijzen wij ook de betrekkelijke lankmoedigheid der Protestantse regenten. Intussen is het St. Andrieshof thans de enige nog springlevende instelling te Amsterdam, die, in haar naam, getuigenis aflegt van haar gehechtheid aan het Spaanse bewind, ongebroken gebleven tientallen jaren, nadat de Noordelijke Nederlanden zich als onafhankelijke staat hadden geconstitueerd.
x x
x
Beroepenstatistiek
I De landelijke periode, vóór Mei 1614
Het Laekenpadt en het Lys Amenlandt:
II De stedelijke periode, Mei 1614 – eind 1625
a. Egelantiersgracht[52]: arbeider 6, biervoerder 1,[53] binnenlandsvaarder 1, garentwijnder 1, handschoenenmaker 1, huistimmergezel 7, huistimmerman 5,[54] kastenmaker 1, kleermaker 1, kuiper 3, linnenwever en varensgezel 1, metselaar 4, opperman 1, scheepstimmerman 1, schoolmeester 1, schuitenvoerder 1, smid 1,[55] snijder 2, speldemaker 1, stadsbode 1,[56] tafellakenwerker 1, trijpverver 1, varensgezel 6, vetermaker 1, vuurwerkmaker 1, waagdrager 2,[57] waard en soldaat 1, wortelboer 1.[58]
b. Witte Lelystraet: zie de statistiek eind volgende hoofdstuk.
c. Lelycruysstraet: zie de statistiek eind volgende hoofdstuk.
d. Roode Lelystraet: zie de statistiek eind volgende hoofdstuk.